AFPERKEN, (perkte af, heeft afgeperkt), de grenzen van een perk, eene ruimte door zichtbare teekens, paaltjes b. v. aanduiden, afbakenen, eene ruimte tot eene afgesloten plaats maken door er eene heining, eene schutting om te zetten, afsluiten: een weiland, een tuin afperken;
— (eene ruimte) in twee of meer perken af deelen door die kenlijk van elkander af te scheiden : een terrein in vieren afperken;
— (schertsend) zijne broek was door talrijke lappen als een onregelmatig dambord afgeperkt;
— (fig. in den hoogeren stijl) (tijdruimten) bepalen ten aanzien van haar duur, de perken of grenzen ervan aanwijzen : wie perkte nog ’t gebied der jaargetijden af ?;
— nauwkeurig begrenzen, juist aanwijzen, (een weg, een tijd, iemands rechten, plichten, handelingen, lotsbedeeling): afbakenen, doch het denkbeeld van beperking treedt meer op den voorgrond : iem. den werkkring, het aandeel in de regeering afperken.