AFPAKKEN, (pakte af, heeft afgepakt), (goederen die gepakt zijn op een voer- of vaartuig, een lastdier enz.) er stuk voor stuk afnemen, afiaden ; de kisten, koffers van den wagen afpakken, den wagen af pakken, leegmaken;
— (krijgsw.) paarden afpakken, ze ordelijk ontdoen van staart- en borstriem, singel en zadel, en van alle voorwerpen (mantelzak, poetszakken, pistool enz.) waarmede zij gedurende den rit bepakt zijn geweest;
— (goederen die gepakt of ingepakt worden) geheel en al pakken of inpakken, zoodat de gansche arbeid van pakken afgedaan is ; als al de goederen afgepakt zijn, moeten de kisten terstond verzonden worden;
— (gemeenz.) iem. iets afpakken, afnemen, ontnemen;
— (Zuidn.) af nemen (in het kaartspel).