AFNEMING, v. het afnemen : de afneming van een examen, van een verhoor, van een eed, van eene belijdenis, van de biecht; de afneming (van Christus) van het kruis; de afneming van het verband (eener wond);
— de afneming der zegels, de ontzegeling;
— eene afneming van krachten, vermindering;
—, (-en), (in de beeldende kunsten) een tafereel voorstellende het afnemen van het lijk van Christus van het kruis : de beroemde afneming van het kruis van Rubens.