AFKLAPPEN, (klapte af, heeft en is afgeklapt), (bij dans en spel door klappen in de handen te kennen geven, dat de beurt van een danser of speler voorbij is;
— veel klappen : de koetsier heeft vandaag wat af geklapt (met de zweep); ook: hij heeft wat zweepen afgeklapt, verslijten door veel te klappen;
— (van het kruit en soortgelijke ontvlambare stoffen) met een klap afgaan, knallend ontbranden;
— af babbelen, afsnappen: die meisjes kunnen samen wat afklappen;
— (Zuidn.) ontraden: ik zal het hem niet kunnen afklappen. AFKLAPPING, v.