AFBORSTELEN (borstelde af, heeft afgeborsteld), met een borstel wegnemen (stof, vuil enz.), of schoonmaken, reinigen (kleederen, schoenen, meubels, een paard);
— iem. afborstelen, zijne kleeren schoonmaken;
— zich zelf afborstelen, zijne eigen kleeren schoonmaken;
— (fig.) iem. afborstelen, hem duchtig doorhalen, hem den mantel uitvegen; (ook) hem afrossen. AFBORSTELING, v. (-en).