ACHTHOEK, m. (-en), figuur die acht hoeken of zijden heeft; (in de meetk.) plat vlak, ingesloten door acht rechte lijnen;
— regelmatige achthoek, welks hoeken en zijden alle even groot zijn;
—bolvormige achthoek, gedeelte van een gebogen vlak, ingesloten door acht bogen.