Aanstrijken - (streek aan, heeft en is aangestreken), komen aanstrijken (meer of minder deftig, ook driftig), naderen; (van vogels) recht op iets aanvliegen, zonder veel met de vleugels te fladderen; - dat paard strijkt aan, strijkt onder het loopen de pooten tegen elkaar; (boekdr.) een blad, een vel aanstrijken, met eene natte spons bevochtigen; vluchtig met verf bestrijken: ik zal die deur even aanstrijken;
- een muur, een dak, de pannen aanstrijken, hier en daar met kalk bestrijken om de beschadigde gedeelten te herstellen; - lucifers aanstrijken, doen ontbranden, door ze over iets heen te strijken; spoed maken met strijken, (met het strijkijzer, den verfkwast); neerlaten (een zwaren last); (muz.) eene snaar door middel van het behaarde gedeelte van den strijkstok in beweging brengen en geluid doen geven.