Gepubliceerd op 14-11-2017

aanhalen

betekenis & definitie

Aanhalen - (haalde aan, heeft aangehaald), naar zich toetrekken; (touwen en knoopen) vaster aantrekken, brassen, schooten aanhalen, door de touwen aan te trekken, de zeilen scherper bij den wind zetten; - de wind haalt aan, wordt sterker, krachtiger; - deze binocle haalt sterk aan, haalt de voorwerpen schijnbaar sterk naar zich toe; iets verwijderds naderbij brengen; - er is geen aanhalen aan, men heeft hier nooit genoeg, voortdurend wil men meer;

- het haalt heel wat aan, geeft vrij wat voordeel; goederen aanhouden, in beslag nemen (ter zake van belasting); - iets aanhalen, in 't voorbijgaan medebrengen, dragen naar een bepaalde plaats; beginnen, ter hand nemen; (gew.) hij haalt alles aan en brengt niets tot een goed einde; aanleiding geven tot (een twist, oneenigheid); - iemand aanhalen, iemand onderweg halen, om samen ergens heen te gaan; zich er mede bemoeien, inlaten (van lastige personen gezegd); aanlokken, vleien; (ook) een gezegde, woorden van anderen of van zich zelf vermelden, citeren; - een boek aanhalen, een gezegde eraan ontleenen; (iets onaangenaams) zich op den hals halen: eene streep of een teeken bij iets plaatsen; - die lijnen moet je wat dikker aanhalen, aandikken, dikker overhalen.