Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zoetsappig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st), eig. zoet van sap, alleen fig. gebruikt in minder gunstige zin, al te zoet, zonder pit of kracht, laf, zouteloos: zoetsappige praat; een zoetsappige kerel; — een zoetsappig gezicht, vriendelijk en onaandoenlijk waar dit in tegenstelling staat tot de omstandigheden of de woorden of gezindheid van de persoon ; — zich zoetsappig alles laten welgevallen, zonder zich gekrenkt te tonen.

< >