(weende, heeft geweend), (thans alleen in hog. st.)
1. schreien, tranen storten : van verdriet, van blijdschap, van ontroering wenen ; weent met de wenenden (Rom. 12 :15); al wat doet lachen, wat doet wenen, dromen of zingen (Verwey);
2. schreiende doen vloeien : hete tranen wenen, (fig.) bloed wenen, bloedige tranen storten.