I. (vrat, heeft gevreten),
1. (plat) gulzig eten: die gulzigaard eet niet, hij vreet; — ook als ruw woord voor eten (zonder gedachte aan gulzigheid): niets te vreten hebben;
2. eten, voedsel nuttigen, van dieren; — aan iets vreten, knagen; ook fig.;
3. door een bijtende werking aantasten; vgl. aan-, invreten,
II. zn. o., voeder voor dieren; — (plat) eten, spijs;
een raar stuk vreten, een wonderlijk mens.