Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vouw

betekenis & definitie

v. (-en), plaats waar iets gevouwen is, lijn volgens welke het ene deel van een oppervlak t. o. van het -andere omgeslagen is : een scherpe vouw ; de vouw van een broek ; de vouwen van een boek opensnijden ; een stuk goed in dezelfde vouwen weer opvouwen; de vouwen uit iets strijken; — een vouw in een boek, een blad. een ezelsoor ;

een vouw in iets slaan, het vouwen; (zegsw., vero.) iets in de beste vouw slaan, het in der minne schikken.

< >