Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Voorstaan

betekenis & definitie

(stond voor, heeft voorgestaan),

1. (w. g.) vooraan staan : de grootste meet voor staan;
2.voor iets staan; inz. voor de deur klaarstaan: de auto staat voor; — (gew.) aan de buitendeur staan, wachten; met koopwaren voorstaan, ze ter markt brengen of op de openbare straat te koop aanbieden;
3. (met een pers. in de dat.) voor de geest zweven, heugen: er staat mij zo iets van voor, ik herinner het mij enigszins ; het staat mij nog levendig, duidelijk voor; — (vero.) zich iets laten voorstaan, het zich inbeelden;
4. zich op iets laten voorstaan, er roem op dragen, zich er op verheffen : zich op geld, op zijn kennis, op zijn geboorte laten voorstaan ;
5. optreden voor, ten behoeve van, verdedigen of bepleiten : iemands belangen , ook iemand voorstaan.