(verwarmde, heeft en is verwarmd),
1. warm maken: een reageerbuisje even verwarmen ; — in ’t bijz. van ruimten : de atmosfeer door stoken op hogere temperatuur brengen : de kamer was niet verwarmd ; het gebouw wordt met stoom verwarmd,; — (van personen) het gevoel van koude verdrijven : een glas hete melk zal je wat verwarmen; toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd (Jol) 31:20); — (spr., oneig.) arbeid verwarmt, luiheid verarmt:
2. (Zuidn.) opwarmen: verwarmde kost
3. (Zuidn.) warmer worden : het weer zal nog verwarmen.