Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Verteren

betekenis & definitie

(verteerde, heeft en is verteerd),

I. overg.
1. (de opgenomen spijzen) in de daarvoor bestemde organen verwerken, verduwen, ontbinden in haar bestanddelen: mijn maag kan die spijs niet verteren ; men leeft niet van hetgeen men eet, maar van het geen men verteert;
2. verorberen, opeten : alle levensmiddelen waren verteerd ;
3.voor een maaltijd of maaltijden uitgeven : hij had in het restaurant (voor) vier gulden verteerd; — vervolgens in ’t alg. voor (geld) uitgeven: veel geld verteren; — ik heb f 100 ’s weeks te verteren, zo groot is mijn inkomen : — de pot verteren, de door een aantal personen gedurende zekere tijd ingelegde penningen in een plezierige dag opmaken ;
4.(oneig.) vernielen, verwoesten: een verterend vuur; het braambos brandde in het vuur en het braambos werd niet verteerd (Exod. 3:2); dien zal de honger en de pest verteren (Ezech. 7 : 15); — wegvreten, doen vergaan : sterkwater verteert de metalen; door roest verteerd ijzer;
5. (fig.) verteerd worden, vergaan, wegkrimpen: van afgunst, nijd, verdriet, jaloezie verteerd' worden ; mijn leven is verteerd van droefenis (Ps. 31 : 11) ;
6. (fig.) met de geest verwerken : dat boek is voor leken niet te verteren ;

II.onoverg.,

1. in de maag enz. verwerkt, ontbonden worden : die kleine graatjes verteren wel;
2. (fig.) vergaan, verkwijnen ; — minder worden: de wijn verteert de eerste maanden op fust, de vaten worden minder vol; — dat laken is verteerd, vergaan.