(verlegde, heeft verlegd),
1. anders leggen : zijn hoofd verleggen ;
2. elders leggen, verplaatsen : zijn boeken verleggen : troepen verleggen, van legerplaats doen veranderen; — (in ’t bijz.) op een zodanige plaats leggen dat men de zaak niet terug kan vinden : ik heb mijn handschoenen verlegd:
3. (veet.) ontijdig kalven.