(wiste uit, heeft uitgewist),
1. door wissen, vegen met iets vochtigs (ook wel anderszins), doen verdwijnen: vlekken, schrift uitwissen; — (fig.) een geleden smaad uitwissen, goed maken; dat kan de tijd niet uitwissen, niet doen vergeten;
2. door wissen reinigen : zich de ogen uitwissen; — schoonmaken met de wisser (een kanon).