Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SMAAD

betekenis & definitie

m., g. mv., bejegening die iemands eer, goede naam of aanzien aantast, opzettelijke grievende belediging : iem. smaad aandoen ; smaad lijden, ondervinden ; zich iets tot smaad aanrekenen ; het misdrijf van smaad, opzettelijke aanranding van iemands eer of goede naam door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijk doel, daaraan ruchtbaarheid te geven (art. 261 W. v. S.).