Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitbouw

betekenis & definitie

m. (-en), uitspringend aanbouwsel, inz. in een tuin uitlopend om een huis te vergroten: ik heb een uitbouw met drie kamers; — (te Amsterdam) verbreding van een kaaimuur of gracht ter plaatse van een op de kaai of gracht uitlopende straat. [Een germ. is uitbouw in de zin van vergroting, verruiming].