Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Treef

betekenis & definitie

(<Hebr. tereefa, verboden spijs), v., volgens het volksgeloof in Suriname een overgevoeligheid voor bep. voedingsmiddelen, waarvan het voortgezet gebruik lepreuze huid veranderingen teweeg zou brengen, en vervolg, als aanduiding van die spijzen: hij heeft treef voor vis, vis is zijn treef, vis is treef voor hem, die mag hij niet eten; — treef houden, zich angstvallig wachten voor het eten van wat treef is: (in ’t alg.) dieet houden, vasten.

< >