(speelde toe, heeft toegespeeld),
1. (overg.) spelende doen toekomen: Hateling speelde Klaartje de slagen toe (Beets); elkaar de bal toespelen (bij voetbal); (oneig.) ze speelden elkaar de voordeligste baantjes toe:
2. (onoverg.) (Zuidn.) (bij spelen) het doel bereiken: speel nu niet te kort, maar speel toe;
3. zinspelen: dat nergens in de gehele Ilias op zulk een gewichtig orakel toegespeeld wordt.