(stuwde, heeft gestuwd),
1. duwende voortbewegen, voortduwen, dringen: een trein stuwen; de slagaderen stuwen het bloed door de vaten;
2. in een ruimte, een bergplaats enz. duwen, pakken of bergen; — inz. van goederen in een schip; bergen op een zodanige wijze dat ze de minste ruimte innemen en niet van hun plaats kunnen geraken;
3. (van een stromende vloeistof) de natuurlijke afvloeiing er van belemmeren, inz. door een stuwdam: het water stuwen.