I. STRENGEN
(strengde, heeft gestrengd), (veroud., nog gew. in Z.-Ned.) tot strengen winden.
II.STRENGEN (strengde, heeft gestrengd),
1. (w. g., overg.) stijf aanhalen, straktrekken;
2. (onoverg.) strenger worden, van of ten opzichte van het weer of de koude : (spr.) als de daagjes lengen, gaan de nachtjes strengen.