Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Stroken

betekenis & definitie

(strookte, heeft gestrookt),

1. (overg., gew.) strelen, strijken;
2. (overg., ouderw.) vleien, strelen ;
3. (overg., timm.) gelijkwerken ;
4. (onoverg.; scheepsb., van de vorm van een schip) een effen, zuivere richting volgen: dat schip strookt; — stroken met, met betr. tot een zaak die in één lijn ligt met iets anders: niet uitsteken of achteruitspringen: een ijzeren deur, met de muur overal strokende;
5. (fig. , onoverg.) stroken met, samengaan met, zich aansluiten bij, overeenkomen met: dat strookt niet met wat hij gisteren zei ; uw daden stroken niet met uw woorden; dat strookt niet met zijn karakter.