bn.,
1. (van tanden) stroef: van het kerseneten krijg ik sleeë tanden, dan kan ik daarna niet goed meer bijten;
2. (van werktuigen) stomp, bot: de zaag wordt slee, de tanden er van zijn niet meer scherp;
3. de tanden stroef makend, wrang: die kersen zijn nog slee;
4. (gew.) loom, moe, niet fris, soezerig, niet bijdehand.