Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Slap

betekenis & definitie

bn. bw. (-per, -st),

1. los neerhangend, niet strak, niet gespannen: op het slappe koord dansen; — het touw hangt slap; de zeilen hangen slap, de wind doet ze niet zwellen;
2. (van weefsels, kleren) niet stijf, zeer plooibaar, buigzaam: een slappe hoed; een slappe boord, halsboord die niet gesteven is; slap leer; slappe pennen;
3. (Zuidn.) lenig: hij is niet meer zo slap als in zijn jonge jaren;
4. niet stevig, geneigd neer te zakken, om te vallen of door te buigen: slap hout, dat veel gestut moet worden; slappe grond;
5. met weinig lichamelijk weerstandsvermogen, met weinig spierkracht: slappe spieren; slappe borsten; uit zijn laatste ziekte is hij nog slap gebleven; — zo slap als een vaatdoek, te zwak om iets te doen; — slap van de warmte zijn, moe, afgemat; — zich slap lachen, zich halfdood lachen;
6. (van de wind) niet krachtig, zwak: een slappe wind;
7. (van winterweer) niet streng, flauw: een slappe winter; slap weer;
8. (van vloeistoffen) van zwak gehalte, veel water bevattend: slappe thee, koffie; (gemeenz.) ’t is slappe daan, bijgegoten thee of koffie; slappe wijn, alcohol; een slap grogje; slappe soep, niet krachtig, mager; slappe kost, niet stevig, licht verteerbaar; 9. met weinig samenhang, niet stijf of taai: slappe ivas, stopverf;
10. (drukk.) (van zetsel) niet voldoende opgevuld: slap zetsel; slap zetten;
11. van weinig doortastendheid of flinkheid getuigend: een slap mens; met slappe hand regeren; slappe tucht, slappe beginselen; een slap uitgesproken commando;
12. (van uitingen) niet pittig, niet kernachtig: een slappe grap: een slap taaltje;
13. niet bedrijvig, niet druk: een slappe tijd, waarin men niet veel verdienen kan, waarin weinig of geen werk is; het is slap in de winkel;
14. (van de markt) met weinig vraag: de beurs was slap;
15. weinig lonend: ’t is een slappe verdienste, geringe verdienste;
16. (zeew.) (van schepen) slap op het roer zijn, niet gemakkelijk naar het roer luisteren, lafwindig zijn.