Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Slaghout

betekenis & definitie

o. (-en),

1. hout waarmee men (op iets) slaat of klopt; inz. het houtje der hoedenmakers waarmee zij op de slagboog tikken; — soort van houten sabel waarmee vlas van de houtdeeltjes ontdaan wordt; — houten gereedschap waarmee men bij sommige balspelen, b.v. honkbal, de bal slaat.
2. (Zuidn.) hout dat boven deur of venster als draagstuk dient voor metsel- of roosterwerk;
3. (gew.) schaarhout, kreupelhout dat om de vijf, zes of zeven jaar gehakt wordt; hakhout: het slaghout op struik verkopen.