Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tikken

betekenis & definitie

(tikte, heeft getikt),

1. (onoverg.) een of meer keren een betrekkelijk zwak, doch duidelijk hoorbaar, kortdurend geluid voortbrengen, zoals b.v. door een lichte slag met een hard voorwerp op een hard oppervlak wordt teweeggebracht: het eentonig tikken van de regen; het glas tikte op het marmer, toen haar trillende hand het neerzette; het droge tikken van mitrailleurs: — (van uurwerken) het wekkertje tikte nijdig; (zegsw.) zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens; — van seintoestellen, schrijfmachines enz.: de typewriters tikten;
2. (onoverg., praegnant) (Zuidn.) met drinkglazen klinken: zullen we eens tikken?; de waardin komt met hem tikken;
3. zetten of schrijven met de machine: (onoverg.) hij begon te tikken op de schrijfmachine; (overg.) een brief tikken;
4. (onoverg.) een of meer keren een betrekkelijk lichte slag geven waarbij een kortdurend geluid ontstaat: een oude stoel waarin de houtworm tikte; aan de deur, aan de ramen tikken; tegen het venster tikken;
5. (overg.) met een lichte slag aangeven, overbrengen enz.: met een stok, met de vingers de maat tikken, aangeven, laten horen; in de gevangenissen kan er door de bevolking heel wat afgesproken en getikt worden, als de bewaarders niet met het Bargoens bekend zijn;
6. licht slaan, treffen, (aan)raken: (onoverg.) iem. op de schouder tikken, om zijn aandacht te wekken; aan de pet, aan de rand van zijn hoed tikken, bij wijze van lichte groet of bedankje; — (Zuidn.) daar kan niets aan tikken, daar kan niets bij halen; — (overg.) zijn vingers tikten telkens de verkeerde toon met een bijna komische hardnekkigheid; met een ongeduldige beweging tikte hij de as van zijn sigaar; — (flg.) iemand op de vingers tikken, hem voor een of andere overtreding berispen: iets op de kop tikken, zie bij Kop (II,10.); van Lotje getikt zijn, zie bij Lotje: — (scheepsb.) nagels tikken, ze met de hamer een tik tegen de kop geven en met de vinger op het tegengestelde einde voelen of de nagel al dan niet beweegt: — (diam.) door een korte slijping de punt van een kollet verwijderen, als het ware wegslaan; — eieren tikken,

a. de schalen stukslaan om de eieren te nuttigen; vandaar: eieren eten; b. de eieren tegen elkaar slaan: wiens ei daarbij heel blijft, heeft het gewonnen; spits, stomp tikken, met het spitse, stompe einde; — (in vele kinderspelen) een klapje geven ten bewijze dat men iem. gevangen, gekregen heeft: hij heeft mij getikt, ik ben nu de krijger, de vanger;

7. (werktuigkunde, overg.) losdraaien, t.w. een moer, door met beitel en hamer schuin tegen de moer te slaan: het tikken wordt toegepast, als er geen ruimte genoeg is om met de moersleutel te werken;
8. (onoverg.) (gew.) arren, tikkeren.