Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Sint

betekenis & definitie

I. bn., heilig (voor namen van personen geplaatst, die de R.-K. Kerk heilig verklaard heeft, dikwijls verkort tot St.): Sint Pieter; [i]St.

Jan[/i]; — vr. Sinte, b.v. Sinte Agnes; — ook in aardrijkskundige namen, namen van feesten, planten, dieren enz. die naar zulke heiligen heten (in dat geval met de naam verbonden door een koppelteken): met Sint-Jan; op Sint-Nicolaas; Sint-Petersburg; Sint-Margriet.II. zn. m. (-en), heilige: de goede Sint, Sinterklaas; — (spr.) het is een afgezette Sint, gebezigd van iem. die vroeger zeer invloedrijk was en om wie thans niemand zich bekommert.

III. vz., bw. en vw., (Zuidn.) sinds, sedert.