Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schoorsteen

betekenis & definitie

m. (...stenen),

1. oorspronkelijk: steen die de rookvang schoort, steunt; zet het onder de schoorsteen, in de haardstede, op de plaat;
2. gemetseld rookkanaal boven een stookplaats, dienende om de voor de verbranding nodige luchttrek te krijgen en tot doorlating en uitleiding van rook: de schoorsteen trekt niet goed; er ontstond brand in de schoorsteen; — meer bepaaldelijk het onderste gedeelte, soms met inbegrip van de stookplaats: in deze kamer is geen schoorsteen; vader zat bij de schoorsteen; de spiegel hangt voor de schoorsteen;de schoorsteen vegen, het roet er uit halen; — de schoorsteen rookt, geeft rook in de kamer;
3. het boven het dak opgemetselde of zich als vrijstaand bouwwerk verheffende deel van een rookkanaal: hoge schoorstenen van fabrieken; door de storm zijn er veel schoorstenen, af gewaaid; — (spr.) daar kan de schoorsteen niet van roken* dat geeft geen bestaan; — waar de schoorsteen rookt, is het goed vrijen, wie bemiddeld is, kan eerder aan trouwen denken dan wie het niet is; — het is een wandelende schoorsteen, hij rookt de hele dag;
4. opstaand deel van de afvoerbuis voor verbrandingsproducten op vaar- en voertuigen: de schoorsteen van een locomotief, van een stoomboot;
5. schoorsteenmantel: de pendule staat op de schoorsteen; — ook de muur boven de schoorsteenmantel: er hangt een spiegel voor de schoorsteen.