Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schenkel

betekenis & definitie

SCHINKEL, m. (-s),

1. onderbeen bij de mens, tussen knie en voet; been, bot uit het onderbeen ; — later, minder juist, ook wel gebezigd voor dij, dijbeen;
2. gedeelte van de achterpoten bij viervoetige dieren dat beantwoordt aan het onderbeen bij de mens ; — als deel van een geslacht dier dit been met vleesresten of met al het vlees;
3. (bouwk.) plank of balk die aan één of aan beide zijden boogvormig bewerkt is en aldus deel kan uitmaken van een boogconstructie ;
4. opgaande stijl of poot van een timmerwerk ;
5. glijijzer van schaats of slee.

< >