Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Russisch

betekenis & definitie

I. bn. bw.,

1. van, uit, als in Rusland: Russisch graan ; — van de Russen : de Russische taal; de Russische vloot;Russisch zilver, nieuwzilver, legering van zink, koper en nikkel; — Russische baden, dampbaden ; — Russische thee, thee met citroen; Russische boterham, boterham met koud vlees, oliesaus, ei, tomatensla; Russische eieren, halve hard gekookte eieren met oliesaus en wat tomatensla; — de Russische Kerk, een zelfst. afdeling van de Grieks-Katholieke Kerk aan welker hoofd vroeger de tsaar van Rusland stond ;
2. zoals in (het despotische) Rusland, tiranniek, meedogenloos : Russisch optreden ; Russische voorschriften, toestanden;
3. behorend tot de taal der Russen: een Russisch woord ;

II. zn. o., de taal der Russen.