m. (-s),
1. speeltuig voor zeer jonge kinderen, gewoonlijk bestaande uit een van een handvat voorzien hol voorwerp waarin zich een of meer losse balletjes bevinden: een zilveren rammelaar;
2. uitheems plantengeslacht (Crotalaria), waarbij de zaden rammelen in de zaadhauw; — (gew.) rammelappel;
3. baksteen, dakpan of aarden buis die gescheurd is: een schuin oplopend dakje van rode rammelaars;
4. (gew.) babbelaar, kletskous.