(<Er.), o. en v. (-en), (bouwk.)
1. onderste, recht opgaand deel van het basement van een zuil;
2. vlak stuk tot verzwaring aan de voet van een gebouw ;
3. vlak belegstuk van hout, marmer enz. aan de voet der wanden in gangen en kamers, voetlijst; — doordraaiende plint, die met de deur meedraait.