Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Plezier

betekenis & definitie

(<Fr.), o. (-en),

1. (abstr.) (g. mv.) gevoel van welbehagen of welgevallen, veroorzaakt door iets dat men aangenaam vindt of waarin men genoegen schept: plezier hebben in iem. of iets; — met plezier, meestal als beleefdheidsformule: wil je dat voor mij in orde brengen? met plezier! ; plezier van iets hebben ; — niet veel plezier aan iem. beleven, veel reden tot droefheid, ergernis door hem hebben; — ik zit hier niet voor mijn plezier! ; ik doe het waarlijk niet voor mijn plezier; plezier doen, a) iem. aangenaam zijn, hem genoegen geven: het doet me plezier dat te horen ; b) iem. een genoegen bereiden: hij deed het om haar plezier te doen; plezier in iets vinden ; — hij schildert voor zijn plezier; Jan Plezier, zie Janpleizier;
2. (g. mv.) vermaak, genot, genoegen: (zegsw.) men heeft geen meerder plezier dan men zichzelf aandoet; eten en drinken was zijn enigste plezier; — plezier maken, plezier hebben ; — plezier in zijn leven hebben ;men is niet voor zijn plezier op de wereld; — voor zijn plezier uit zijn, uit zijn om zich te vermaken; (ook iron.) veel verdriet van iets hebben;
3. (g. mv.) sexueel genot: een meisje van plezier, een lichtekooi;
4. (concr.) een bepaald genoegen, genot: op reis een ongekend plezier hebben; — het is een plezier om te zien; — het plezier hebben, het genoegen smaken (ook als beleefdheidsformule); — iem. een plezier doen, hem een genoegen verschaffen; — iem. een plezier gunnen ;

een pleziertje, een pretje, een uitgang om zich te vermaken;

5. dienst, hulpbetoon: het ene plezier is het andere waard.