(<Fr.), m. (-s),
1. persoon die reist, in betr. tot het vervoermiddel waarvan hij zich bedient; reiziger per trein of tram, per vaar- of vliegtuig; — blinde passagier, iem. die zijn vracht niet of slechts ten dele betaalt;
2. slechtvalk (Faleo peregrinus), komt hier ’s winters voor, doch trekt in Dec. meestal nog zuidelijker.