Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Paring

betekenis & definitie

v. (-en),

1. in paren bijeenbrengen: de paring van kousen;
2. gemeenschap, samenkomen van de twee geslachten, welke de bevruchting voorafgaat : een stier van een jaar is reeds voor de paring geschikt; — (dierk.) eenvoudige paring, vermenging van een mannelijk en een vrouwelijk dier; vjederkerige paring, waarbij twee hermaphrodieten elkander bevruchten ; samengestelde paring, wanneer een enkel hermaphrodiet zichzelf bevrucht;
3. (bouwk.) schreef die over een aantal aaneensluitende en pasklaar gemaakte planken getrokken wordt om de wijze van aansluiting later te kunnen terugvinden: gewoonlijk geeft men aan de paring de vorm van een driehoek.