(zond op, heeft opgezonden),
1. opwaarts, naar boven zenden: gebeden ten hemel opzenden;
2. ergens heen zenden: het skelet is naar het museum opgezonden ; zijn stukken opzenden, naar de desbetreffende autoriteit; — (zeew.) naar wal zenden : de bevelhebber zond zijn eerste officier op ; — (in ’t bijz.) nazenden : de goederen, het geld zal ik u opzenden.