Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Openstaan

betekenis & definitie

(stond open, heeft opengestaan),

1. niet dicht zijn, zowel van wat afsluit (een deur enz.) als van wat afgesloten is: het raam, de brug, de least, je broek staat open; — oneig.: ons huis staat voor u open, wij willen u gaarne (te allen tijde) ontvangen; — fig.: geen andere uitweg stond hem open; — de toekomst staat voor u open, u heeft de gelegenheid u mettertijd een mooie positie te veroveren;
2. (Zuidn.) (van bloemen) bloeien;
3. (van een rekening enz.) niet afgesloten zijn: een openstaande post; zijn rekening van dit jaar staat nog open;
4. vrij, vacant zijn: mijn openstaande zitplaats werd door anderen ingenomen; — (van ambten) een openstaande betrekking.

< >