I. (zwalpte om, heeft omgezwalpt), (dicht.)
1. met zwellende golven heen en weder stromen: ‘t omzwalpend nat;
2. ten spel van wind en stroom in verschillende richtingen geslingerd worden: slechts ginder zwalpt, langs bank en platen, een visser om, verzeild, verlaten (Tollens);
II. (omzwalpte, heeft omzwalpt), (dicht.) zwalpend omgeven: de baren omzwalpten het schip.