(voerde om, heeft omgevoerd),
1. voeren, leiden langs de omtrek van een ruimte of langs een bepaalde weg binnen een ruimte: de veldheer voerde het leger de stad om:
2. her- en derwaarts voeren: zijn gids heeft hem door de gehele streek omgevoerd; — (spr.) iem. bij de oren omvoeren, als bij de oren met zich voeren en hem brengen waar men wil, iem. geheel in zijn macht hebben; — (fig.) omgevoerd worden met elke wind van lering;
3. met een voer- of vaartuig om of door iets heen voeren: iem. in triumf omvoeren;
4. met een voer- of vaartuig her- en derwaarts voeren: waar heeft het lot u al niet omgevoerd!
5. langs een omweg voeren: de tegenwind heeft de reizigers een heel eind omgevoerd;
6. overal waar men gaat of staat met zich voeren: wij zelf, zonder dat wij het weten, voeren de dood met ons om in onze aderen.