(wierp omver, heeft omvergeworpen),
1. tegen de grond werpen, omsmijten: een stoel, een glas omverwerpen;
2. (van vijandelijke gelederen) ze overhoopwerpen: niets kan weerstaan aan de drang der ruiterij: zij werpt alles omver;
3. (van een stroom, winden enz.) met geweld ondersteboven werpen: rukwinden, die de lichtgebouwde bootjes plotseling omverwerpen;
4. (fig.) te gronde richten, vernietigen: de regering omverwerpen;
5. (van stellingen enz.) ze als ongegrond of nietig wederleggen of wegredeneren: een schijnreden omverwerpen;
6. (van plannen enz.) in duigen doen vallen, doen mislukken, verijdelen: de regen heeft onze mooie idtgaansplannen omvergeworpen.