Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Omspelen

betekenis & definitie

I. (speelde om, heeft omgespeeld),

1. spelend rondlopen: laat de kinderen nog maar wat in de tuin omspelen;
2. (w. g.) met iets omspelen, op allerlei wijzen spelend met iets bezig zijn;
3. (fig.) zich vlug en luchtig heen en weder bewegen: terwijl de zonnestralen door de toppen der bomen omspeelden; bekoorlijk was zij, wanneer een vriendelijk lachje op haar mond omspeelde;
4. (bilj.) een bal, een carambole omspelen, zo spelen dat de bal, waarmee men stoot, na één andere bal te hebben geraakt om het biljart heenloopt, d.w.z. nog drie of vier banden raakt, alvorens te caramboleren;

II. (omspeelde, heeft omspeeld), (dicht.) spelend omgeven, zich vlug en dartelend om iets heen bewegen: prachtige blonde lokken omspeelden hals en boezem; een lachje omspeelde zijn mond.

< >