(omsingelde, heeft omsingeld),
1. (van pers.) aan alle kanten omsluiten, dicht omringen: de redenaar was weldra omsingeld door een schare belangstellende toehoorders; — in ’t bijz. met een vijandige bedoeling, hetzij om aan te vallen of om vluchten te beletten: een stad omsingelen; wij werden door vijandelijke ruiters omsingeld;
2. (van zaken, dicht.) omgeven: zijn grond, omsingeld van de golven.