(mankeerde, heeft gemankeerd) (<Fr.),
1. missen, in gebreke blijven: dat kan niet mankeren; kom jij ook? ja,zonder mankeren;
2. in gebreke blijven, nalatig zijn: deze firma mankeert, staakt haar betalingen; — heb ik u in iets gemankeerd? heb ik iets gedaan dat uw ontevredenheid opwekt?
3. ontbreken, niet voorhanden zijn, te kort komen: er mankeren nog een paar centen; (iron.) dat mankeerde er nog maar aan! aan het werk mankeert één deel; een soldaat mankerend melden, op het morgenappel;
4. schelen: wat mankeert hem!; wat mankeer je toch dat je zo gek doet! — hij is mankerende, ongesteld.