Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Maling

betekenis & definitie

v.,

1. het malen (II): fijne maling;
2. (gew.) gemalen of gebroken graan als veevoeder.
3. (veroud.) wieling, maalstroom;
4. (fig.) maalstroom van gedachten: in de maling zijn, in de war zijn; — iem. in de maling nemen, voor de gek houden, een loopje met hem nemen; — (vero.) in de maling komen, op de straat in een standje geraken; maling aan iem. (of iets) hebben, er zich niet aan storen;
5. (w. g.) onrustig verlangen naar iets: ’s ochtends had ik geen maling, maar ’s avonds! (Potg.);
6. (veroud. en gew.) oorveeg, pak slaag.

< >