I. (Hd.),
1. o., sterk gevolde dichte wollen stof;
2. m., mantel, cape van de onder 1. genoemde stof: in onze loden gewikkeld hadden wij geen last van de regen.
II. bn.,
1. van lood: loden kogels; — loden nagel, prop die in de vuurtop van een stoomketel geplaatst wordt om als veiligheidstoestel te dienen; smeltprop;
2. (fig.) met loden schoenen, voeten aankomen, schoorvoetend, met tegenzin, zo langzaam mogelijk; — zwaar, beklemmend : een loden stilte.
III. (loodde, heeft gelood),
1. van loodglazuur voorzien : potten loden;
2, (glaz.) in lood zetten;
3. (zeew.) met het dieplood een vaarwater peilen;
4. met liet schietlood onderzoeken of iets loodrecht staat;
5. (oudt.) (stoffen) van een loden merk voorzien;
6. verzegelen.