Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Leuning

betekenis & definitie

v. (-en), voorwerp of deel van een voorwerp waarop of waartegen men kan leunen of waaraan men zich kan vasthouden, inz. aan een trap, stoep enz. ter voorkoming van vallen: een brug zonder leuning; — (aan meubels) steun voor rug of armen: de leuning van een stoel; — (zeew.) verschansing.