(kortwiekte, heeft gekortwiekt),
1. (eig.) van een vogel : aan één zijner vleugels de grote en kleine slagpennen wegknippen, om hem het wegvliegen te beletten ;
2. (fig.) iem. kortwieken, zijn macht, vrijheid van handelen beknotten, inperken ; (scherts.) 3.iem. of zijn haar kortwieken, het haar knippen.