(kooide, heeft gekooid),
1. in een kooi of kooien sluiten: schapen kooien;
2. een eendenkooi houden; eenden daarin vangen;
3. (veroud.) met elkander kooien, slapen (als man en vrouw); bij uitbr. in buitenechtelijke gemeenschap met elkander leven;
4. (gew.) (van paarden) onmachtig zijn om weer op te staan, als zij zijn gaan liggen;
5. (boekdr.) de pagina’s door middel van kooien of wiggen in de vorm vastslaan.